"Zonder instinct, zonder
kans."
- Sam Rain
- Sam Rain
Ik begrijp niet wat er zojuist is gebeurd.
Waarom het is gebeurd. Ik zie wel wat er nu gebeurd. En ik moet iets doen.
Ingrijpen. Hij, die altijd dit gepredikt heeft, blijft rotsvast staan. De ander
beweegt ook niet. Maar die daar in nood verkeert, is in de minderheid. Drie van
hen en ik zie er meer bijkomen.
Mijn hartslag schiet op vol vermogen en iedere
spier spant zich aan. Mijn ogen lijken zich strak te zetten en zien alleen maar
de gruwel waarop ik wil reageren. Ik bijt op mijn tanden, mijn kaakspieren
voelen als gespannen bicepsen. Mijn wenkbrauwen fronzen en ik word kwader en
kwader. Niemand doet wat. Alleen de mannen die op de terugvechtende man
inslaan. Alle anderen kijken, maar zijn net zo in beweging als de wassen
beelden van Madam Tussaud.
Ik ren erop af. Intussen ligt de man op de
grond, terwijl de anderen op hem inslaan. Met een ruk trek ik de achterste
eraf. Verbaasd draait hij zich om, om vervolgens een ontmoeting te hebben met
mijn vuist. Hij zakt meteen in elkaar. De middelste rent weg, waarna de voorste
man zich opmaakt voor een gevecht. Ik trakteer hem op een snelle serie trappen
— het lijkt alsof al die jaren vechtsport zich ineens demonstreert. En wanneer
ik hem met een laatste vuistslag uitschakel, draai ik me om. Ik zie een zwart
metalen voorwerp op me afkomen.
Ik hoor het doffe geluid, maar de pijn voel ik
amper. De man met het breekijzer kijkt verbaasd. Over mijn lippen stroomt er
bloed, die ik proef als een dolle haai. Een geest van waanzin valt over me heen
en een explosie van woede maakt het monster in me wakker. Ik pak het breekijzer
van hem af en begin de man wezenloos te slaan. Zelfs de mannen die eerst leken
op potentieel gevaar, staan geschokt te kijken hoe ik de man afbeul.
De adrenaline pompt door mijn lichaam. "Wie wilt? Wie nog meer? Kom dan!",
klinkt het uit mijn stembanden met een geluid die ik niet kan thuisbrengen.
Intussen is de gevallen man opgestaan en roept mijn naam. Op de achtergrond
hoor ik sirenes langzaam harder klinken. We moeten weg. Weg van hen. Ik spuug
nog op mijn aanvaller. "Slaap lekker."
In de ondergrondse garage veeg ik het bloed af
van mijn gezicht. Het lijkt alsof mijn aderen hun best doen om zoveel mogelijk
bloed door de huidsnede te persen. Wonder boven wonder ben ik voor de rest
ongedeerd. De mannen kijken naar me. Alsof ik een spook ben, of een buitenaards
wezen. Niet met ontzag, maar angstig. Ze zagen een kant, die ze niet kenden.
Ik wil terug. Het karwei afmaken. Schijt aan
de blauwe pakken. Schijt aan wat er zal gebeuren. Ik ben boos en ik wil dat ze
het weten. Mijn woede lijkt alleen maar meer en meer te worden. Mijn zucht naar
geweld lijkt onverzadigbaar. Hij probeert me te kalmeren, terwijl ik opgefokt
aan het ijsberen ben. Mijn onderlip trilt. Ieder geluid maakt mijn nek doen
bewegen naar de herkomst ervan. "Kom,
we gaan weg hier!", zegt hij.
We gaan naar de Eerste Hulp. De gevallen man
heeft gekneusde ribben. Mijn wond moet gehecht worden. We lachen, terwijl de
verpleegkundige mij oplapt. Over de lafheid van de andere twee spreken we niet.
Want wie bevriest, heeft angst. Tenminste, dat werd me altijd vertelt. En angst
is niet voor echte mannen.
©SamRain
Adrenaline-2
Adrenaline-2
Geen opmerkingen:
Een reactie posten