“Iedereen heeft een talent – al beseffen we het niet.”
- Sam Rain
- Sam Rain
Vroeger was er eens een meisje die Sonja heette. Ze was heel lelijk en daarnaast ongelofelijk dom. Als ze ging optellen, telde ze er altijd naast en spiegels braken spontaan wanneer ze er langs liep. Echter had Sonja een geweldige eigenschap: ze kon toveren!
Omdat ze ongelofelijk dom was, kwam ze nooit op het idee om zichzelf knapper of slimmer te toveren. Ze gebruikte haar magie nooit voor extra geld om haar lompen te vervangen of een heerlijke douche om van haar ‘haring naturel’ lucht af te komen. In plaats daarvan, gebruikte ze haar toverkracht zoals ieder andere dommerik zou doen: namelijk voor domme dingen.
Op een dag liep Sonja naar school. Niet omdat ze dat wilde; ze was te dom om te leren fietsen en de bus reed haar altijd voorbij omdat ze zo lelijk was. Ze voelde zich eenzaam. Ze zag een mooie, glimmende tuinkabouter en plots wist ze het: ‘simsalamibim!’ Poefff! De tuinkabouter werd een mooie fiets, voorzien van een bagagedrager en een prachtige kleur roze. Sonja werd helemaal blij en meteen bedroefd; ze kon namelijk niet fietsen.
Ze kwam ook te laat op school; ze was zo dom dat ze iedere ochtend vergat hoe ze moest lopen – al was het één rechtdoorgaande weg – en liep dus de verkeerde kant uit. Omdat ze zo lelijk was, liep iedereen ook door als ze de weg wilde vragen. Tja, met braaksel in de mond, praten mensen nu eenmaal ongemakkelijk. De schoolbel was al lang gegaan en Sonja liep eenzaam door de gang, met enkel het spontaan gerinkel van het glas waar ze voorbij liep. ‘Mama zei dat scherven geluk brengen’, dacht ze. Ze was meteen blij en daarna bedroefd. Ze had nooit een geluk gezien of gekregen. Hoe zou ze het dan herkennen? En de scherven brachten nooit iets; ze bleven er roerloos liggen – tenzij ze er weer in keek natuurlijk.
Op school had Sonja in de bezemkast een eigen tafeltje en stoel. De meester had iedere ochtend een vel papier voor haar achtergelaten vol rekensommen. Ze had de meester nog nooit gezien, of de andere leerlingen. Omdat ze altijd te laat was, ging ze ook later naar huis; zo zag ze niemand én belangrijker; niemand zag haar.
Één plus één is vast vijf, dacht ze. Ze telde op haar vingers het helemaal en nauwkeuriger na. Eén. Twee. Drie. Vier. Vijf. Wat Sonja niet wist was dat alle sommen bestonden uit één plus één en dat bovenaan stond in koeienletters: HET ANTWOORD IS EEN. Wat was Sonja ongelofelijk dom! Als ze nou niet zo lelijk was geweest, had ze nog in de klas kunnen zitten. Of had haar moeder d’r kunnen helpen als ze niet blind was geworden door haar lelijkheid. Arme Sonja. Ze besefte dat ze iets moest doen. Ze zou haar toverkracht gebruiken om slim te worden. ‘Sjimsjoelabam!’
Sonja betoverde haarzelf net zo slim als haar moeder. Helaas was haar moeder nog dommer en had door jaren drankgebruik de meeste grijze massa veranderd in klei. Ineens kan Sonja niet alleen geen enkele som maken, maar ze begreep niet eens wat er nu stond en wat ze hier deed. Omdat Sonja’s moeder nooit iets wist over haar dochters toverkracht en zoiets niet kon bevatten, kwam Sonja nooit meer op het idee dat ze kon toveren. Arme Sonja! Zo lelijk en nu nog dommer!
Omdat Sonja zo graag als iemand anders wilde zijn, verloor ze daarmee de meest uitzonderlijke eigenschap die ze had – zonder het door te hebben. En ze leefde nog lang en ongelukkig. Lelijk en dom.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten