“Sprookjes zijn mooi, verhaaltjes zijn leuk en fabels wonderlijk.”
- Sam Rain
- Sam Rain
Er was eens een papegaai met Lepra, die Arie heette. Hij leek door z’n aandoening niet eens echt op een papegaai; met zijn uitgevallen veren en één pootje leek hij meer op een geamputeerde kip in de rui. Maar ondanks zijn handicap op cosmetisch gebied, was Arie toch heel bijzonder.
Zo vond Arie, als de eerste papegaai, de wetten van Aerodynamica uit; oneven vleugels zorgden regelmatig ervoor dat hij neerstortte tijdens een dappere poging vliegen. Ook ondervond Arie zijn antropologische kennis tijdens zijn ontmoetingen met mensen; deze rare wezens wilden hem wel helpen, maar niet opeten (in tegenstelling tot de andere getande wezens). Arie beschreef, als eerste papegaai, hoe erg deze antropoden verschilden met het dierenrijk. Z’n Masters Degree liet niet lang op zich wachten. Arie was nu Doctor ‘Arie’.
Arie was ook ‘de Freud’ der papegaaien; omdat hij zo lelijk was, had hij geen keus om met de dames te paren. In tegenstelling tot de felgekleurde ara’s en de knappe grijskoppen met twee pootjes, moest Arie al de paringsrituelen op afstand aanschouwen. Het maakte hem eenzaam, maar wel beroemd; zijn literatuur op kalkblokjes wordt nog wereldwijd gezien als de Thora der papegaaien. Want als Arie geen Arie geheten had, dan was Stephen Hawkins zeer toepasselijk geweest zijn als naam. Arie kende de wetten van de Geest en het Universum.
Arie had een vrij riante kooi voor een papegaai; of het nu de materiële koopkracht was van zijn mens of besmettingsangst zal altijd een mysterie blijven. In het midden lag de stok niet al te hoog en zijn voorraadkast werd op een magische wijze aangevuld met allerlei soorten zaad. De mens voorzag hem met vers bronwater, in tegenstelling tot het plasje waar de anderen in badderden. Arie had het kennelijk goed getroffen. Soms kwamen kinderen kijken en luisterden ze dan aandachtig naar zijn gekalkte verhalen – Arie bleek een groot komiek, want de kinderen lachten zo uitbundig, dat ze uit blijdschap hun vinger aanboden. Nee, dacht Arie dan. Leonardo Da Vinci is vegetarisch, dus ik ook. Bovendien smaken mensenvingers, met nadruk die van kinderen, vooral naar snot of oorsmeer.
Op een dag mocht Arie mee met de mens. Mensen zijn immers handige huisdieren die niet veel commando’s nodig hebben. Arie probeerde in de dierentuin ooit chimpansees te temmem, maar die bleken te dom voor simpele teken. De bonobo’s waren teveel met seks bezig en vergaten dus binnen no-time wat ze hadden geleerd. Gorilla’s waren arrogante zakken en krokodillen waren te moeilijk als huisdier – en vooral kinderachtig, vanwege hun aandachttrekkerij.
Toen de mens met Arie een gebouw betrad, kon hij nog net het bordje lezen: STRANEREID. Mensen moeten altijd zonodig alles een moeilijke naam geven! Het leek wel een ontspanningscentrum; mooie witte muren en allerlei dieren – honden, katten en ook papegaaien. Arie was bedroefd; ze keken hem allemaal na, maar niemand reageerde op zijn ‘hallo’. Arme Arie toch!
Terwijl een andere, witgeklede mens hem masseerde, ontspande Arie wel weer, maar toch was hij bedroefd. “Was ik maar mooi en prachtig, zoals die andere papegaaien. Was ik maar één van hen.” Arie werd slaperiger en slaperiger en begon te dromen.
Hij was ineens in een vrij bos, vol vogels; en zijn vleugels leken op.. op.. op die van een ara! Hij had twee pootjes, sterk en gespierd. Zijn veren waren felgekleurd en hij voelde zich fitter dan ooit! De tijd leek eindeloos en Arie genoot van ieder moment; Arie was verlost van ziekte en alle vooroordelen. Arie was dood!
En hij stierf nog lang en gelukkig!
En hij stierf nog lang en gelukkig!
©SamRain
Papegaai
Papegaai
Geen opmerkingen:
Een reactie posten