donderdag 28 juni 2012

Het enige wat er toe deed: De beeldscherm obsessie


“Ervaring krijg je door vaak te falen.”
                                                            - Sam Rain
Hoewel mijn ouders hun best gedaan hebben om mij te stimuleren, dachten ze traditioneel als stereotype Hindoestanen: dokter, bouwkundige óf priester en bij voorkeur allen. Computers waren dure apparaten waar weinig mensen in aanraking mee kwamen; nu vind je ze in iedere huiskamer in veelvoud. Vooral toen mijn ouders lang en breed gescheiden waren, was er geen budget voor een computer.
Mijn oom en tante hadden drie zoons die reeds de Universiteit volgden – niet dat ze bijster slim waren – en mede dankzij mijn vader, had oom Krielkip het goed voor elkaar. Hoewel ik geen van hen kon uitstaan (met name omdat ik fungeerde als boksbal), was ik gefascineerd door een apparaat dat aangesloten kon worden op de TV en met behulp van een cassettespeler spelletjes op het beeld kon vertonen. De spelletjes waren niet wat mij intrigeerde; het blauwe scherm dat de commando’s vooraf ingevoerd kreeg, gaf mij een blik wat later een ‘uit de hand gelopen’ hobby zou worden: een programmeeromgeving.
Alles wat leek op een computer werd interessant; ineens kon ik een hoop irrationele mensen beter uitstaan in de kennis van het kunnen werpen van een blik op dat machtige apparaat. Op school was ik niet vooruit te branden, behalve tijdens de lessen informatica – waar de leraar achtergrondruis was en het zwart-witte scherm me hypnotiseerde. Het apparaat werd een obsessie: zo deed ik ineens mee aan de schoolkrant (hoewel ik goed kon tekenen, was de vacature striptekenen slechts een dubbelrol), vond ik mijn familie ‘aardiger’ en verkocht ik de fysieke bescherming aan brugmiepjes – uiteraard die trotse eigenaar waren van een ‘Amiga’ of een XT-computer.
Mijn vader was eigenaardig; verjaardagskaarten kreeg ik nooit, noch kado’s. Zo lang ik “verkoos” om bij mijn moeder te wonen, waren wij – mijn broer, zus en ik – lucht voor hem. Normaal was mijn verjaardag niets bijzonders; we waren te vaak verhuisd om de behoefte te kweken voor vriendjes, onze cultuur was te racistisch voor niet-Hindoestanen en als ik wat kreeg was het altijd in de vorm van kleding of schoolspullen. Toen ik 13 werd, was ik voor het eerst verheugd – ik mocht eindelijk (parttime en niet meer dan 8 uur) legaal folders lopen. Een workaholic was geboren.
Je raadt het vast al; waar menig jongetje droomde van een nieuwe fiets, seizoenkaarten (of iets belachelijks als een skatebike), daar had ik maandenlang gekwijld voor de etalage van een tweedehandse computerwinkel. Zoals Prince in Purple Rain keek naar de elektrische gitaar, zo zag ik het kaartje van 300 gulden. Te hoog en bijna onbereikbaar in de ogen van een tweede klasser met nul piek zakgeld. Toch bleef de obsessie.
Folders verdienden niets; ik liep 8 wijken voor tien gulden in de week en hoewel ik dit voorhanden had kunnen weten, zou het een vijfjarenplan worden om mijn droom te verwezenlijken (de helft van 5 wijken moest ik afstaan aan mijn broer en zus, omdat je officieel maar 3 wijken mocht lopen). Zelfs na het verkopen van al mijn Ajax voetbalkaartjes, leek het ver weg om ooit een eigen apparaat van magie te krijgen. Ineens kwam de ingeving: ik zou het aan mijn vader vragen. Maar hem kennende, zou ik het nooit ‘krijgen’, zoals andere kinderen. Wie niet waagt...
Mijn allereerste investeerder was mijn vader. Ik belde hem op met een ‘zakelijk’ voorstel, een rendement en looptijd uit mijn folder inkomsten. Hij ging akkoord – binnen een dag stond er 300 gulden op mijn Pennie rekening. Ik heb weinig goede herinneringen aan mijn vader – maar deze is er één die ik iedere dag nog meedraag.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten