“Ervaring krijg je
door vaak te falen.”
- Sam Rain
- Sam Rain
Hoewel mijn ouders hun best gedaan hebben om mij te
stimuleren, dachten ze traditioneel als stereotype Hindoestanen: dokter,
bouwkundige óf priester en bij voorkeur allen. Computers waren dure apparaten
waar weinig mensen in aanraking mee kwamen; nu vind je ze in iedere huiskamer
in veelvoud. Vooral toen mijn ouders lang en breed gescheiden waren, was er
geen budget voor een computer.
Mijn oom en tante hadden drie zoons die reeds de
Universiteit volgden – niet dat ze bijster slim waren – en mede dankzij mijn
vader, had oom Krielkip het goed voor elkaar. Hoewel ik geen van hen kon
uitstaan (met name omdat ik fungeerde als boksbal), was ik gefascineerd door
een apparaat dat aangesloten kon worden op de TV en met behulp van een
cassettespeler spelletjes op het beeld kon vertonen. De spelletjes waren niet
wat mij intrigeerde; het blauwe scherm dat de commando’s vooraf ingevoerd
kreeg, gaf mij een blik wat later een ‘uit de hand gelopen’ hobby zou worden:
een programmeeromgeving.
Alles wat leek op een computer werd interessant; ineens kon
ik een hoop irrationele mensen beter uitstaan in de kennis van het kunnen
werpen van een blik op dat machtige apparaat. Op school was ik niet vooruit te branden,
behalve tijdens de lessen informatica – waar de leraar achtergrondruis was en
het zwart-witte scherm me hypnotiseerde. Het apparaat werd een obsessie: zo
deed ik ineens mee aan de schoolkrant (hoewel ik goed kon tekenen, was de
vacature striptekenen slechts een dubbelrol), vond ik mijn familie ‘aardiger’
en verkocht ik de fysieke bescherming aan brugmiepjes – uiteraard die trotse
eigenaar waren van een ‘Amiga’ of een XT-computer.
Mijn vader was eigenaardig; verjaardagskaarten kreeg ik
nooit, noch kado’s. Zo lang ik “verkoos” om bij mijn moeder te wonen, waren wij
– mijn broer, zus en ik – lucht voor hem. Normaal was mijn verjaardag niets
bijzonders; we waren te vaak verhuisd om de behoefte te kweken voor vriendjes,
onze cultuur was te racistisch voor niet-Hindoestanen en als ik wat kreeg was
het altijd in de vorm van kleding of schoolspullen. Toen ik 13 werd, was ik
voor het eerst verheugd – ik mocht eindelijk (parttime en niet meer dan 8 uur)
legaal folders lopen. Een workaholic was geboren.
Je raadt het vast al; waar menig jongetje droomde van een
nieuwe fiets, seizoenkaarten (of iets belachelijks als een skatebike), daar had
ik maandenlang gekwijld voor de etalage van een tweedehandse computerwinkel.
Zoals Prince in Purple Rain keek naar de elektrische gitaar, zo zag ik het
kaartje van 300 gulden. Te hoog en bijna onbereikbaar in de ogen van een tweede
klasser met nul piek zakgeld. Toch bleef de obsessie.
Folders verdienden niets; ik liep 8 wijken voor tien gulden
in de week en hoewel ik dit voorhanden had kunnen weten, zou het een
vijfjarenplan worden om mijn droom te verwezenlijken (de helft van 5 wijken
moest ik afstaan aan mijn broer en zus, omdat je officieel maar 3 wijken mocht
lopen). Zelfs na het verkopen van al mijn Ajax voetbalkaartjes, leek het ver
weg om ooit een eigen apparaat van magie te krijgen. Ineens kwam de ingeving:
ik zou het aan mijn vader vragen. Maar hem kennende, zou ik het nooit
‘krijgen’, zoals andere kinderen. Wie niet waagt...
Mijn allereerste investeerder was mijn vader. Ik belde hem
op met een ‘zakelijk’ voorstel, een rendement en looptijd uit mijn folder
inkomsten. Hij ging akkoord – binnen een dag stond er 300 gulden op mijn Pennie
rekening. Ik heb weinig goede herinneringen aan mijn vader – maar deze is er
één die ik iedere dag nog meedraag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten