“ De afvoerput van de maatschappij zie je alleen als je naar beneden kijkt”
- Sam Rain
- Sam Rain
De koude lucht blaast over mijn gezicht. Het is licht en de vogels maken herrie als een stel keukenwijven op een hindoestaans familiefeest. Mijn voeten voelen als blokken ijs. Het is oktober en de winter komt eraan. Het is mijn vierde dag buiten op straat, waar ik heb overnacht in de bosjes nabij een school. Tijd om te bewegen naar het zorgcentrum waar er koffie wordt geschonken en soep klaarligt.
Het is ruim tien minuten lopen naar plaats van bestemming. Onderweg zie ik een paar bekende gezichten uit het zorgcentrum. De één oud, de ander ziek en een groepje junks. Het ‘mogguh’ bij de deur door een paar gekke muzikanten en bedelaars die wel een slaapplaats kregen bij dit centra. Vol is vol, of ‘vol is pech’ beter gezegd. Maakt niet uit wat je situatie is, tenzij je een vrouw bent. Bah, nooit zo’n hekel gehad aan emancipatie dan nu. Vooral als ik sommige van deze vrouwen zie; half vertrokken bek door de methadon en heroïne, korte rokjes om te tippelen later die avond. Drugs maakt meer kapot dat je lief is.
De koffie doet wonderen. Mijn voeten ontdooien langzaam bij beetje. Straks weer melden bij de Sociale Dienst; hopelijk komt dat voorschot want ik ga dood van de honger. Een oude zwerver komt binnen, het is René, een oude kraker met zijn Straatkrant, die koffie komt scoren voordat hij het volk voor de Albert Heijn gaat terroriseren met zijn stank. Anja, de base-hoer volgt erna; kwakkelend op haar laarsjes en een shaggie tussen haar tanden, komt ze haar post halen. Ze is blij want er is weer een betaling van de ‘Soos’ – wat garant staat voor een weekend high. De jonge sloeber naast me geeft me een duwtje: ‘als je mazzel hebt, heb je een plekkie vanavond’ wijzend naar Anja. ‘Zij gaat vast verdwalen.’
De klok gaat langzaam verder en ik besluit om richting de Sociale Dienst te wandelen. Onderweg stop ik bij de supermarkt voor het ‘kampioenen dieet’; een chocoladetoetje van 33 cent en een halve liter bier, een pakje chips tegen de hoofdpijn. Twee andere zwervers nemen meteen een paar artikelen mee onder hun jas, de caissière zegt toch niets want ze is alleen.
Voor het grote gebouw rook ik een shaggie voordat ik naar binnen wandel. Ik meld me bij de receptie en moet anderhalf uur wachten tussen vluchtelingen, zwervers en junkies, de één nog ongeduldiger dan de ander. Een junk krijgt er genoeg van; hij ontdoet zich van zijn broek en kakt in de plantenbak. De beveiligers pakken hem hardhandig op en wordt met zijn broek op de enkels het gebouw uitgewerkt. ‘Die kan fluiten naar zijn centen’, zegt een zwerver zachtjes.
De ambtenaar roept mijn nummer en ik sta op, volgend naar een klein kamertje. Het is een oudere man die me aankijkt met een neerbuigende blik. ‘Een beetje jong, niet?’
Ik vertel hem wat er gebeurd is en de situatie. Het lijkt hem niets te interesseren. ‘U komt er niet voor in aanmerking.’ Ik stond perplex. Te jong en niet zijn probleem. ‘Misschien kunnen ze bij het Leger des Heils u helpen’, zegt hij, ‘of vind u wel een creatieve manier om uw verdiensten te maken’. Boos loop ik weg. Teleurgesteld naar buiten. Onbegrip. Woede. Angst.
Ik zie een zwerver bedelen. Ik bedenk me dat het zou kunnen; beter iets dan niets. Een voorbijganger komt eraan. Ik maak mijn hand plat, palm naar boven en ik kijk ernaar. De vieze hand wordt een vuist. Nee. Ik zal niet bedelen. Ik heb het al gevraagd aan de maatschappij, en de maatschappij zei nee. Vanaf nu pak ik het gewoon. Vanaf nu kies ik voor mezelf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten